(torpedisten)schokkers
|
"Vaar liever met een overtuigde schipper
dan met een overtuigd schip" |
Schokkers hadden en hebben nog steeds de roep van grote zeewaardigheid. De schokker ontleende zijn naam volgens overleveringen aan het eiland Schokland in de Zuiderzee; andere betwijfelen dat en wijzen er op dat het mogelijk gaat om de verbastering van het oude werkwoord "scholken" (stampen in zeegang). De schepen werden vooral bekend door hun constructie, de zware vallende stevenbalk en de kromme beretanden in het terugvallende boeisel. De schepen waren 15,60 meter lang; 5,10 meter breed en hadden een holte van 2,15 meter, voor een grote schokker gebruikelijke maten. In afwijking van de meeste Urker schokkers hadden de Torpedistenschokkers geen plat vlak, maar een geheel ronde spantvorm, zoals die ook bij boeiers en lemmeraken wel voorkomt. De ijzeren torpedistenschokkers hebben na 1930 allemaal als ankerkuilschokker gevaren. Ze zijn ook allemaal nog in de vaart. |
De door de ankerkuilvissers gebruikte vaartuigen waren in het algemeen dus tweedehands schokkers, de vloot was afkomstig uit niet meer voor de zeevisserij geschikte Zuiderzee- vaartuigen. Deze hadden al een een bun om de vangst in leven te houden. De afmetingen zijn zeer verschillend, dat geldt ook voor de waarde van de schepen en voor de kwaliteit. Voor de ankerkuilvisserij in Zeeland zal de zeewaardigheid een belangrijk criterium zijn geweest. Aan deze schepen die met de ankerkuil visten op Hollands Diep en Haringvliet werden zware eisen gesteld, om maar te zwijgen over de schepen die in de zeegaten lagen. De vissers moesten er twee of drie weken op kunnen wonen en in sterke stroom, wind en wild water met het zware tuig kunnen werken. |
|
Er werd nooit een nieuw vaartuig gebouwd, Er waren er bij driekwart tot helemaal versleten en waarvoor je zou aarzelen er honderd gulden op te bieden. Er zijn er echter ook die wel tweeduizend gulden waarde hebben. Voor die tijd een behoorlijke waarde, die zeker duidt op een zeewaardig schip. De eigenschokkers (eigenaren) waren meer waard en verkeerden in een betere staat van onderhoud dan de schepen van de kantoren (reders). Enkele schokkers werden pas later verbouwd (de torpedistenschokkers) en kregen toen pas een bun. De latere ankerkuilvissers die de Maas, Waal en Rijn opgingen lagen deze zaken anders. Er stond daar wel een stevige stroom, maar van zeegang was geen sprake. Het tuig was dus uitsluitend bestemd om te vissen. |
Grote schokkers kwamen vooral voor in Urk. De bekende UK No.34 was 15,70 meter lang bij een breedte van 5,34 meter. Het korps beschikte voor het onderhoud van die mijnen over vier grote schokkers, gebouwd in respectievelijk 1882, 1883, 1891 en 1908, bij J.& K. Smit in Krimpen aan de Lek. |
|
![]() |
![]() |